winkelen in een supermarkt

‘Supply chain’-inflatie vooralsnog onder controle

Een zeer merkwaardig fenomeen in deze coronacrisis betreft de wereldwijde verstoring van de aanvoerketting van bedrijven en sectoren. De oorzaken zijn talrijk zoals ook de gevolgen. Vooral wordt gevreesd dat de verstoringen zullen leiden tot een ontwrichting van ons prijzensysteem. De huidige prijsstijgingen zijn echter niet te vergelijken met die van de jaren zeventig.

De belangrijkste oorzaak voor de verstoring van de ‘supply chain’ is het asynchroon verloop waarmee het coronavirus de verschillende economische handelsblokken wereldwijd heeft getroffen. Bovendien werd er beleidsmatig verschillend gereageerd, waardoor men op verschillende tijdstippen in of uit lockdown ging. Er was tevens een verschuiving van de vraag van diensten naar industriële goederen en bouwproducten (bijv. een eigen zwembad in plaats van een zonvakantie in het zuiden). Dat vergrootte het tekort aan tal van grondstoffen, materialen en zelfs semiconductoren. Er zijn de files in de Chinese havens als gevolg van quarantainemaatregelen. Algemeen is Azië dan ook nog eens later gaan vaccineren dan het Westen, wat maakt dat de verstoringen langer zullen duren dan eerst gedacht.

Accordeon-economie

Zoals eerder aangegeven, is het positief dat de inflatie aantrekt omwille van een toegenomen vraag. Dit maakt onderdeel uit van een normaal economisch herstel. Maar ondertussen is de kloof tussen vraag en aanbod dermate groot geworden dat de inflatie het herstel in gevaar brengt. De flessenhalzen leggen fabrieken stil, leiden tot een ‘stop en go’-economie en verhinderen een vlot herstel van de conjunctuur. Een minstens even groot probleem is dat de accordeon-economie inflationaire druk creëert. Vraag en aanbod zijn in tal van sectoren niet op elkaar afgestemd. In een goed werkende markt herstelt het prijzenmechanisme het evenwicht. Hogere prijzen leiden tot minder vraag en een hoger aanbod, maar omdat in sommige sectoren het aanbod slechts zeer traag reageert (o.a. door lockdowns), krijgen we momenteel vooral hogere prijzen.

Stagflatie: voorlopig een spook

Daarbij komt nu de groene inflatie als gevolg van de klimaatplannen die wereldwijd worden uitgerold. De anticipatie daarop resulteert in nog hogere energieprijzen en dat weegt op de koopkracht van gezinnen en het concurrentievermogen van bedrijven. Omdat iedereen verwacht dat iedereen de hogere prijzen zal doorrekenen, riskeert de inflatie haar eigen leven te gaan leiden. Zover zijn we echter nog niet, al was het maar omdat concurrentie- en marktdruk deze prijsstijgingen (helaas niet in alle sectoren) in toom houden. 

Die mening was ook het IMF eerder deze week toegedaan tijdens de voorstelling van haar halfjaarlijkse vooruitzichten. Het is te vroeg om te spreken van stagflatie zoals in de jaren 1970, een combinatie van lage groei en hoge inflatie. Maar het is verleidelijk om die vergelijking te maken, temeer omdat de olie- en tal van grondstoffenprijzen de voorbije maanden door het dak zijn gegaan. Net zoals OESO en Planbureau dichter bij huis, verwacht het IMF een verdere opflakkering van de inflatie tegen het jaareinde maar ook een geleidelijke uitvlakking gedurende 2022.

Monetaire verstrakking?

Het IMF geeft echter toe dat de risico’s vooral langs de opwaartse richting zitten. Met name de inflatieverwachtingen die zich alsmaar sterker nestelen in onze hoofden, baart ook het IMF zorgen. Mochten hogere energie- en grondstoffenprijzen doorsijpelen naar het algemene prijspeil, dan komen centrale banken onder druk om de rente te verhogen of alleszins een veel minder soepel monetair beleid te voeren. Dat laatste is noodzakelijk voor een normalisering van het geldbeleid, maar we zouden dit liever zien gebeuren als gevolg van hogere economische groei in plaats van als gevolg van inflatie. In dat laatste geval loert het spook van de stagflatie nadrukkelijker om de hoek.

Om op de internationale markt een vat olie te kopen had je in 1980 ongeveer 50 broden nodig, vandaag zijn er dat 30.

Het kan uiteraard nog altijd anders. Wanneer ‘supply chain’-problemen tijdig opgelost geraken en de vraag kan worden voldaan, dan neemt de economische groei toe en vermindert de prijsdruk. In dat geval verloopt het herstel volgens een normaal patroon en kunnen centrale banken het geldbeleid verstrengen zonder de groei meteen in gevaar te brengen. In de huidige inflatiehectiek klinkt dit te mooi om waar te zijn maar een nuancering is hier op z’n plaats. In de jaren 1970 stegen de olieprijzen met een factor 10. Om op de internationale markt een vat olie te kopen had je in 1980 ongeveer 50 broden nodig, vandaag zijn er dat 30. Een liter stookolie kostte dit jaar gemiddeld 65 cent (prijs tot half oktober). Dat is nog altijd 16 cent minder dan de gemiddelde jaarprijs in 2014.

De vrees voor hyperinflatie is vooralsnog ongegrond. De inflatie zit vandaag overigens ook in de prijzen van activa (aandelen, vastgoed, cryptomunten…). We zouden ons overigens beter wat meer zorgen maken over dat type inflatie, dan ons blind te staren op de prijzen van grondstoffen en energie.