vrouwelijke CEO in stijvol bureau kijkt mijmerend naar buiten

Het tijdperk van de werkende rijken

De klassieke tegenstelling tussen arbeid en kapitaal is geruisloos aan het verdwijnen door de opkomst van een nieuwe elite die haar rijkdom uit beide bronnen haalt. Hierdoor is het maar de vraag of de klassieke fiscale instrumenten nog wel volstaan om de stijgende inkomensongelijkheid te bestrijden. Misschien moeten we daarvoor de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal wel helemaal terzijde schuiven. 

‘Van werken word je niet rijk’, luidt het gezegde. Hiermee bedoelt men dat een loon uit arbeid je doorgaans wel in staat stelt om een comfortabel leven te leiden en misschien zelfs te sparen voor je pensioen of voor je kinderen, maar dat echte rijkdom uit kapitaal zou komen: rente, dividenden, meerwaarde. Marx maakte er anderhalve eeuw geleden al het fundament van zijn klassenanalyse van: enerzijds de rijke kapitaalbezitters, anderzijds de bezitlozen die gedwongen worden om hun arbeidskracht te verkopen om te overleven. 

Dat conflictmodel tussen arbeid en kapitaal mag ondertussen getransformeerd zijn tot een samenlevingsmodel van overleg en compromis waarbij iedereen van de stijgende welvaart kan genieten, maar het basisidee bleef overeind: kapitaal maakt rijk, arbeid doet dat zelden.

De homoploutische elite

De laatste decennia heeft er zich echter in alle stilte een structurele verschuiving in dit klassieke klassenmodel voltrokken: de vorming van een nieuwe socio-economische groep die deze tegenstelling tussen arbeid en kapitaal weet te overstijgen. De Servisch-Amerikaanse econoom Branko Milanović noemt deze groep de ‘homoploutische elite’, van het Griekse homo – gelijke – en ploutia – rijkdom. Het gaat dus om mensen die tegelijkertijd tot de groep van rijkste kapitaalbezitters én de groep van rijkste werkenden behoren.

Ze zijn geen passieve renteniers zoals Marx de kapitalisten nog zag, maar actieve professionals: CEO’s van beursgenoteerde bedrijven, (tech-)ondernemers, financiële profielen, maar ook medische professionals, topsporters en artiesten. Ze verdienen toplonen, maar bezitten ook aanzienlijke vermogens, geërfd of stelselmatig opgebouwd met hun hoge lonen. Ze overstijgen de klassieke tegenstelling tussen arbeid en kapitaal, omdat ze beide in zich verenigen.

En het fenomeen is allesbehalve marginaal. In de VS behoort een derde van de top 10% qua totaal inkomen tegelijk tot de top 10% inkomensgroepen uit arbeid én kapitaal. In de jaren 80 was dat nog één vijfde. En ook in West-Europa is het fenomeen in opmars: in Frankrijk, Duitsland, Nederland en Italië ligt dit aandeel tussen 20 en 29%; in België rond de 20%. In China bedroeg het in 2013 zelfs al 32%. 

Milanović geeft wel aan dat er geen consensus bestaat over wat deze evolutie nu precies in gang heeft gezet. Maar wat we wel weten is dat de stijgende divergentie tussen toplonen en mediaanlonen in de jaren 70 en 80 er het startpunt van was. Hierdoor konden de topverdieners een groot deel van hun loon opzijzetten, investeren en zo gaandeweg van zowel een royaal loon- als kapitaalinkomen genieten.   

Het dubbele gezicht van de meritocratie

Op het eerste gezicht lijken we deze evolutie te moeten toejuichen: je kan dus echt rijk worden door te werken. Eindelijk een echte meritocratie waarin talent, initiatief en hard werken ook financieel beloond worden. 

Maar dat is slechts het halve verhaal. Want het is niet zo dat kapitaal minder belangrijk wordt dan arbeid in de opbouw van rijkdom. Integendeel: kapitaalongelijkheid is nog steeds de belangrijkste oorzaak van de verder stijgende totale inkomensongelijkheid. Maar daar komt nu nog eens bij dat dit kapitaal steeds vaker terecht komt bij wie ook hoog scoort op de loonladder. Volgens Milanović verklaart de opkomst van homoploutia ongeveer 20% van de stijgende inkomensongelijkheid in de VS sinds 1980. 

Toch zijn er fundamentele verschillen tussen de homoploutische elite en wat we de klassieke kapitalistische elite kunnen noemen. 

Zo komt de rijkdom van deze nieuwe elite uit twee bronnen tegelijk, waardoor ze schokbestendig is: daalt het rendement op kapitaal, dan blijft het loon; valt het loon weg, dan resteert nog steeds het vermogen.

Kapîtaal komt steeds vaker terecht bij wie ook hoog scoort op de loonladder

Omdat het gaat om hoogopgeleide professionals die een deel van hun rijkdom uit arbeid halen, beschouwen velen hun positie bovendien als verdiend. Ze vergeten daarbij echter dat een aanzienlijk deel van hun inkomen toch nog passief gegenereerd wordt. Dat zelfbeeld ondermijnt het draagvlak voor herverdeling bij deze groep: solidariteit wordt moeilijk als financieel succes als louter persoonlijk verdienste wordt gezien.

De kans is groot dat de homoploutia nog zal toenemen in de volgende generaties. De homoploutische elite geeft immers niet enkel kapitaal door aan haar kinderen, maar ook een werkethiek, een professioneel netwerk, carrièreadvies en heeft de financiële middelen om hen de best mogelijke opleidingen te bieden. Ook zij zullen daardoor zeer waarschijnlijk een stevige kapitaalvoorsprong combineren met een goedbetaalde job.  

Naar een nieuw sociaal contract?

De opkomst van deze homoploutische elite maakt duidelijk dat klassieke recepten om de inkomenskloof te temperen, zeker ten opzichte van de zogenaamde ‘one percent’, steeds minder volstaan. Een vermogens- of kapitaalbelasting alleen kan dit nieuwe fenomeen niet vatten, omdat rijkdom hier niet enkel uit bezit maar evenzeer uit uitzonderlijk hoge lonen voortkomt. Maar tegelijk is er zeker in ons land geen ruimte voor een verdere verhoging van de belasting op arbeid. Bovendien voelt dit eerder aan als een afstraffing van talent, inzet en ondernemerschap, waardoor het meritocratische ideaal nog verder uitgehold dreigt te worden. 

De uitdaging voor het beleid is daarom om niet langer arbeid en kapitaal apart te behandelen, maar inkomen als een geheel te bekijken en daar een zekere faire progressiviteit in te bouwen. Daarnaast zal het verminderen van ongelijkheid niet enkel door fiscale middelen bereikt kunnen worden, maar evenzeer door het creëren van reële kansen: door te investeren in onderwijs en levenslang leren, maar ook door een doordachter erf- en schenkingsbeleid en breed toegankelijke vormen van vermogensopbouw. 

Denk bij dit laatste bijvoorbeeld aan medewerkersparticipatie. Door medewerkers op alle niveaus te laten participeren in het aandelenkapitaal van de organisatie waarvoor zij werken, geef je hen de mogelijkheid om ook inkomsten uit zowel arbeid als kapitaal te genereren. 

Enkel door het sociale contract fundamenteel te herdenken kunnen we vermijden dat de structurele voorsprong van enkelen zich generatie na generatie bestendigt, en tegelijk een samenleving uitbouwen die verdienste beloont maar toch solidair en rechtvaardig blijft.