mannetje kijkt bedenkelijk tussen opgestapelde munten

Loonkostenhandicap stabiel dankzij index

De hoge inflatiecijfers in combinatie met onze automatische loonindexering wakkeren de vrees aan dat het met de Belgische concurrentiekracht snel de verkeerde kant zou kunnen opgaan. Slechte herinneringen aan de jaren 1970 en 1980 duiken weer op. Die vrees is vooralsnog ongegrond. Het indexeringsmechanisme werd sindsdien immers grondig hervormd. OESO-data wijzen bovendien uit dat onze loonkosten gelijke tred houden met onze belangrijkste handelspartners. Dat neemt uiteraard niet weg dat de lasten van de hoge inflatie vooral op de rug van het bedrijfsleven terechtkomen. We moeten er aldus blijven over waken de fouten van het verleden niet te herhalen.

In een tijd waar ‘the war for talent’ alomtegenwoordig is, zou je bijna beschaamd zijn om nog te durven spreken van ‘loonkosten’. Talent is immers geen kost maar een investering. HR is een strategische factor geworden en wie dat niet beseft, loopt hopeloos achter de feiten aan. Die vooruitstrevende zienswijze neemt echter niet weg dat we in een kleine open en exportafhankelijke economie beducht moeten blijven voor het macro-economisch plaatje. Belgische ondernemingen die concurreren op de internationale markt zijn doorgaans prijsnemers. De recentste coronabarometer geeft aan dat onze bedrijven slechts de helft van hun hogere inputkosten (o.a. energie en grondstoffen) denken te kunnen doorrekenen, met evenwel grote verschillen tussen sectoren.

Handicap per uur van 11%

Tegen die achtergrond blijft ook de loonkostenontwikkeling een strategische concurrentiefactor die we maar best in de gaten houden. Een vergelijking van de Belgische loonkosten per uur met het gemiddelde van onze drie belangrijkste handelspartners (Duitsland, Frankrijk en Nederland) wijst anno 2020 op een handicap van meer dan 11% (zie PDF onderaan de tekst voor meer details). Die handicap beliep in 2012 meer dan 18% en is sindsdien aanzienlijk afgenomen als gevolg van de indexsprong in 2015 maar ook door de snelle loonkostenontwikkeling bij onze oosterburen. Ongeacht deze positieve evolutie stemt het tot nadenken dat binnen de EU de loonkosten per uur enkel in Denemarken en Luxemburg hoger liggen dan bij ons.

Het stemt tot nadenken dat binnen de EU de loonkosten per uur enkel in Denemarken en Luxemburg hoger liggen dan bij ons.

Looninflatie in buurlanden nog hoger

Op basis van haar recentste outlook verwacht de OESO dat de Belgische loonkosten (per werknemer) tijdens de komende twee jaren (2022-2023) zullen stijgen met 7%. Op basis van de tot nu toe afgesloten loonakkoorden alsook te verwachten inflatie, verwacht de OESO dat deze stijging bij de buren nog iets hoger zal uitvallen. We mogen dus verwachten dat onze loonkostenhandicap ten opzichte van de buren niet gaat stijgen. Vooral de snelle loonkostenontwikkeling in Duitsland speelt daarin een rol en meer bepaald het feit dat de nieuwe regering onder leiding van kanselier Olaf Scholz de minimumlonen met 25% wil optrekken.

Loonkosten per eenheid product stabiel

Wanneer we de loonkosten corrigeren voor de productiviteitsontwikkeling, dan bekomen we een maatstaf voor de efficiëntie waarmee we de factor arbeid in onze economie aan het werk zetten. Ook deze zogenaamde loonkosten per eenheid product evolueerden sinds 2012 in gunstige zin. Gemeten vanaf 1996, het jaar waarin de loonkostenwet van kracht ging, meten we vandaag een handicap van 1,6 procent. In 2012 bedroeg deze handicap nog 7,8% maar ook in deze maatstaf zien we het effect van de indexsprong en de snellere loonkostenontwikkeling in Duitsland terugkomen. Op basis van OESO-data mogen we ook hier verwachten dat onze loonkostenhandicap per eenheid product eerder stabiel zal blijven en niet gaat stijgen.

Inflatiefactuur op nek van bedrijven

Deze geruststellende gedachten mogen ons echter niet blind maken voor het feit dat de factuur van de hogere inflatie grotendeels wordt afgewenteld op de bedrijven. De aanklacht van de werknemersorganisaties dat er werd gesjoemeld met de loonindex klinkt dan ook zeer ongeloofwaardig. Het is niet omdat de volatiele elementen zoals energieprijzen uit de index werden gehaald, dat de bedrijven daarmee een cadeau hebben gekregen. In de periode 2021-2022-2023 zullen de loonkosten voor de Belgische bedrijven in de private sector stijgen met meer dan 15 miljard euro. Het grootste deel van die stijging is een rechtstreeks gevolg van de automatische loonindexering. Die loonindexering beschermt de koopkracht van medewerkers, maar beschermt tegelijk de samenleving tegen een gevaarlijke inflatiespiraal. Dit is een fragiel maar essentieel evenwicht.

Het is niet omdat de volatiele elementen zoals energieprijzen uit de index werden gehaald, dat de bedrijven daarmee een cadeau hebben gekregen.

Bovendien blijft het koffiedik kijken hoe discretionaire looneisen zich ontwikkelen in een alsmaar krappere arbeidsmarkt. In plaats van te vervallen in oude tegenstellingen, zouden sociale partners beter nadenken over de wijze waarop het strategisch kader rond HR in sectoren en organisaties kan worden uitgetekend. Die denkoefening is al complex genoeg zonder dat we onszelf ook nog eens opzadelen met nieuwe concurrentiehandicaps.

Tenslotte mag ook de overheid niet klagen. Ongeveer 2/3 de van de loonkostenfactuur vloeit via sociale zekerheidsbijdragen en belastingen naar de staatskas. Van een cadeau gesproken.
 

Zie ook artikel in Trends Magazine, 16 december 2021, p.40, door Alain Mouton: ‘Loonkostenhandicap wordt niet groter'.